De jacht met de camera
Natuurbescherming en fotografie zijn vaak bondgenoten. Bekend is het verhaal over de platen van de machtige wildernis in het Westen van de Verenigde Staten, die hielpen bij de regering in Washington mee om National Parks in te stellen -en een stroom bezoekers op gang te brengen. In Nederland gebeurde iets soortgelijks met het Naardermeer. Amsterdam had er haar vuilstort gepland. Natuurbeschermer Jac. P. Thijsse was daar fel tegen en roemde de schoonheid en natuurwaarden van het gebied in artikelen in het blad De Levende Natuur. Die gingen vergezeld door foto’s van Richard Tepe (1864-1952). Uiteindelijk werd in 1905 het Naardermeer het eerste Natuurmonument.
Tepe behoort met Paul Louis Steenhuizen (1870-1940) tot de pioniers van de Nederlandse natuurfotografie. In het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam is hun werk nu te zien op de tentoonstelling Jacht met de camera (zo heette Tepe’s eerste boek). Tepe voorzag heel wat teksten van Thijsse van beeldmateriaal, onder meer Het Vogeljaar (1903) en Het intieme leven van vogels (1906). Uit deze titels valt al af te leiden wat de grote passie van de eerste generatie natuurfotografen was: vogels.Gewend als we zijn aan de natuurporno in bladen en op internet, is het even schrikken als er in het museum een foto hangt van gewoon een nest, in zwart-wit. Zo’n opname was nooit bedoeld om te behagen. Het ging om het documentair vastleggen. Wanneer wij daar nu kunstfotografie van willen maken, gaat het wringen. En toch begin ik handschriften van de verschillende fotografen te zien: Tepe die ‘hard’ en op de huid fotografeert, Steenhuizen die zo’n nest ook wat landschap geeft, en de boel geschikt lijkt te hebben -wat nog best weleens gekund zou hebben. Steenhuizen was ook preparateur bij Artis en het Zoölogisch Museum. Daar maakte hij diorama’s (kijkkasten) met opgezette dieren in een nabootsing van hun natuurlijke omgeving. In Rotterdam hangt nu een foto van Diorama Texel dat hij tussen 1896 en 1900 vervaardigde en eigendom was van Staatsbosbeheer.Eind jaren tachtig van de negentiende eeuw kwamen de eerste handcamera’s op de markt. Dat was ook de tijd dat natuurstudie, eerst bij een elite, maar steeds meer ook bij de ‘middenklasse’, een geliefde hobby werd. Rond 1900 moeten er heel wat serieuze snaken gevogeld en gebotaniseerd hebben. De professionele vogelfotografen trokken er met een camera op een driepoot op uit. Van Tepe weten we dat hij die camoufleerde en een nacht liet staan zodat de dieren eraan konden wennen. Hij bediende het toestel op afstand, en hij moest dus ook wat geluk hebben om een goede foto te krijgen. Tepe schroomde overigens niet om nesten uit bomen te laten halen als hem dat een betere plaat opleverde.
In 1902 roemde Thijsse de fotografie al in het tijdschrift Lux: “Van hoeveel nut kan de fotografie zijn…het aanleggen van een verzameling van fotografieën van vogels, hun nesten, eieren en jongen is veel practischer en goedkooper dan het bijeenbrengen van nesten, eierschalen en meer of minder goed opgezette vogels, terwijl daarbij geen enkel vogelleven opgeofferd hoeft te worden.”
Amsterdam en Kennemerland waren de broedplaatsen van zowel de natuurbescherming als de natuurfotografie. Tepe woonde bijvoorbeeld in Bloemendaal tegen de duinen aan. De Zwitser Adolphe Burdet (1860-1940) streek eind negentiende eeuw in Overveen neer. Daar was hij huisonderwijzer bij de Van der Vliets. Anna van der Vliet-Borski had in 1884 enorme percelen en opstallen geërfd. Zelf resideerde ze met haar gezin op Duinlust, het magnifique maar onbewoonde Elswout was haar ‘overplaats’. Burdet trouwde in 1893 met een dochter van de Van der Vliets, Olga. Zij zouden villa Lindenheuvel in Bloemendaal betrekken. (In 1976 uitgebrand). Burdet specialiseerde zich in het fotograferen van broedvogels en ook hij illustreerde artikelen van Thijsse. Beroemd werd hij met de eerste Nederlandse vogelfilms. Die waren ook een hoogtepunt op de jaarvergaderingen van de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten, waar Thijsse ze van commentaar voorzag. Vooral zijn opnames uit 1918 van een koekoeksjong dat eieren uit het nest van zijn pleegmoeder werkt, maakten indruk.In het Fotomuseum is nog veel meer te zien, zoals het werk van Rombouts, Strijbos en Binsbergen, maar ook van hedendaagse fotografen is er prachtig materiaal. Het gaat uiteindelijk om de ontdekking van de schoonheid van ons land, eerder al in gang gezet door de schilders van de Haagse School en de vele ‘wandeldominees’ die in hun gidsen natuur en erfgoed bezongen. En je kunt er de solotentoonstelling van Frans Lanting bekijken. Deze wereldberoemde fotograaf, maker van onvergetelijke beelden als ‘olifanten in Botswana’ en ‘rode ara in Peru’, voert je mee naar de magie van het fotomoment. In een interview over het fotograferen van natuur zegt hij dat hij zich afvroeg ‘hoe zou het zijn als je het voor het eerst ziet?’. Als op een scheppingsdag.
Voor de tekst over Tepe is gebruik gemaakt van het voorbeeldig geresearchte artikel van Christiane Kuhlmann en Mattie Boom.
Afbeeldingen van boven naar beneden:
-Richard Tepe, nest met oude en jonge lepelaars, Naardermeer 1905
-Richard Tepe, nest met eieren van een fazant, Bloemendaal 1907
-Paul Louis Steenhuizen, Diorama Texel, 1896-1900
-Jan Pieter Strijbos, Torenvalk, 1920-1940
geef een reactie