www.boswachtersblog.nl/ BuitenPlaatsen

Moerasdraken #1 Lotte Dirks

25 juli 2016 Kunsthistoricus Marcel van Ool in BuitenPlaatsen

Op 23 september opent in het Bossche Broek de buitententoonstelling Moerasdraak, een samenwerking van brabants kenniscentrum kunst en cultuur (bkkc), Erfgoed Brabant en Staatsbosbeheer. Het natuurgebied aan de rand van Den Bosch vormde eeuwenlang een natuurlijk hulpmiddel bij de verdediging van de stad. Den Bosch is in de twaalfde eeuw gesticht op een zandige heuvel in een verder nat gebied, waar Maas, Dommel en Aa een deel van het jaar buiten hun oevers traden en veel kwelwater aan de oppervlakte kwam. Ideaal om vijanden tegen te houden. De stad, met als bijnaam Moerasdraak, achtte zich onverslaanbaar -dat was ze ook, totdat prins Frederik Hendrik in 1629 Jan Adriaanszoon Leeghwater met zijn ingenieurskunsten inschakelde. Het Bossche Broek kwam droog te liggen en na een beleg van viereneenhalve maand nam de prins de stad in. Dat was het einde van de Spaanse tijd. Den Bosch hoorde vanaf  toen bij de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden en werd als vestingstad voortdurend versterkt en uitgerust met een sluizensysteem om gecontroleerd land onder water te zetten (inunderen). Vanaf 1700 is Den Bosch ook deel van het Zuiderfrontier of de Zuider Waterlinie. Die kon niet voorkomen dat de stad in 1794 in Franse handen viel. In 1874 wordt de vesting officieel opgeheven. Er volgen verbeteringen van de waterhuishouding. Dat het Bossche Broek gespaard is gebleven als natuurgebied is te danken aan de inspanningen, al voor de Tweede Wereldoorlog, van Roelof Jan Benthem, inspecteur landschapsbouw bij Staatsbosbeheer.
Voor BuitenPlaatsen heb ik een gesprek met alle kunstenaars.

Lotte DirksHet was een dag als uit de Camera Obscura –“zoo heet en zoo brandend…de zon scheen vinnig in de straten en glinsterde op de van droogte poeierig geworden keien.” Eindhoven haalde meer dan 35 graden. Het atelier van Dirks is te warm om in te werken. We voeren het gesprek in de tuin. Maar niet nadat de kunstenaar (“Ik zie mezelf als ontwerper”) rol na rol van haar plantendessins heeft laten zien. Zo’n woord als ‘dessin’, dat riekt een beetje naar ‘decoratieve kunsten’ en het komt zo uit het  jargon van interieurbladenmakers. Dirks heeft er geen moeite mee. Ze wil iets maken dat mensen mooi vinden, waar ze blij van worden en dat ze in hun leven willen hebben. Als behang bijvoorbeeld. Dat is nou niet bepaald de houding die de kunstenaar bijgebracht wordt op een kunstacademie, waar het woord ‘autonoom’ nog steeds een aura van heiligheid heeft. Tekenend voor Dirks, die grafische vormgeving deed op Sint Lucas in Boxtel en kunstacademie Sint Joost in Breda, was dat ze niet zomaar paste in de onderwijsmal. Te vrij voor Sint Lucas, te weinig een eiland voor Sint Joost. We hebben het er kort over hoe opmerkelijk het is, dat Nederlandse academies nog steeds fantastische tekenaars afleveren, terwijl het toch niet zo is dat daar, naar het tekenambacht, veel aandacht in het onderwijs uitgaat –“Als je niet goed kon tekenen, dan was dat je stijl”, zegt Dirks. Voor haar afstudeerproject op de academie (2013), getiteld Plants make a garden, vroeg ze mensen naar hun favoriete tuinplant. En of ze die wilden tekenen. Uit het werk van anderen stelde Dirks een collage samen. Wat nou persoonlijk handschrift? Toch, dat was er toen ook al, haar manier van een vlak indelen, dingen (vooral planten) over elkaar heen laten vallen of juist los in de ruimte plaatsen. Een Dirks herken je. Ze heeft nooit ‘botanisch tekenen’ gehad. Wat ook niet erg is. Bij dat vak draait het om details en de exacte weergave daarvan. Dirks doet iets anders. Met de determineergids van Heukels in de hand kom je niet ver als je voor een werk van haar staat. En toch schept ze van die herkenbare plantenwirwarren. Soms doen ze denken aan wat je waarneemt als je in een berm door de knieën gaat en in een landschap in miniatuur terechtkomt. Takjes zijn als stammen, bloemen haast abstracte kleurvlekken, ‘grafische’ diagonalen verrassender dan je kunt verzinnen. Duizenden foto’s nam ze van hoe planten met elkaar composities vormen, gewoon naar hun aard. Maar die natekenen? Nee. Dirks heeft een archief in haar hoofd. Ook daar put ze niet letterlijk uit. Dat is natuurlijk haar geheim, hoe ze tot een patroon komt dat klopt. Maar het heeft iets te maken met kunnen spelen met beelden uit je herinnering. Toeval een rol gunnen –en op de achtergrond voortdurend wel dat bewustzijn van de beperking die je jezelf oplegt wanneer je een doorlopend patroon wil maken. En als dat lukt, ah dan is het mooi! Ik zou er wel een kamer mee vol willen hangen (niet één zo’n laf ‘Hollands’ wandje).
Bij Staatsbosbeheer weten we dat de vroege natuurervaringen vaak bepalend zijn voor hoe je later naar natuur kijkt. Dirks groeide praktisch op in de tuin, waar haar moeder fruit en groente kweekte. Zelf had ze als kind al een moestuintje. Verzorgde ze haar eigen worteltjes. Zo ontstond liefde voor groei. Als student in de stad trof ze het qua ruimte: een buiten van maar liefst 300 vierkante meter. Maar betegeld. Langzaamaan veranderde ze dat. “Fluitekruid?”, vraag ik. “Ja!” –“Koekoeksbloem?”, “Ja!”. Ik begin een zielsverwant te herkennen. Zegt Dirks: “Ik roof ook weleens wat zaadjes uit ehm een botanische tuin.” Nou, dat doet iedereen die van planten houdt. Ik vraag haar naar haar lievelingsplant. Dat is de pluimpapaver. Dat snap ik, die plant heeft alles, flink wat bladvlak en een bloemverdeling als Japanse kalligrafie. En hij woekert als een dolle. Voor het Bossche Broek ontwerpt ze een vlag. Daar moet ze nog aan puzzelen, vooral aan het technische deel. Een ding is al duidelijk, die vlag zegt: triomf van de natuur.

reageren

geef een reactie

i

Mis geen enkel bericht van dit boswachtersblog