www.boswachtersblog.nl/ BuitenPlaatsen

De beheerde natuur

21 juli 2015 Kunsthistoricus Marcel van Ool in BuitenPlaatsen

[youtube https://www.youtube.com/watch?v=j4cQF1KkY2s]”In de houtvesterij “Zwolle” ontstond, evenals in 1950, plaatselijk vrij ernstige schade door korhoenders…” Het staat er echt, in het jaarverslag van Staatsbosbeheer uit 1951. Het korhoen wordt genoemd onder het kopje ‘Ziekten en beschadigingen’, samen met insectenvraat, zwammenplagen en bosbranden. Nu is het dier in Nederland op een haar na uitgestorven en zou het van de natuurbeschermer alle topjes van de jonge bomen mogen vreten als dat zijn redding betekende. Helaas is het niet zo eenvoudig. Wat de achteruitgang van de aantallen korhoenders, van vele duizenden exemplaren in het begin van de twintigste eeuw, tot slechts een paar in het begin van de eenentwintigste eeuw, veroorzaakte, is niet exact bekend. Dat komt omdat er sprake is van een samenspel van factoren, waarbij het moeilijk te zeggen is welke klap nou funest is. Zo gaat het bijvoorbeeld heel goed met hun vijanden, havik en vos. Maar onderzoekers wijzen ook op een crucialer punt. Waar een volwassen korhoen alleen plantaardig voedsel eet (dol op vossebes), hebben de kuikens insecten en larven nodig om zich te voeden (en die moeten ook nog eens de juiste voedingswaarde hebben). Voor een levensvatbare populatie moet er dus aan de voorwaarden voor ouder en kind voldaan worden. Niet voor niks ging het rond 1900 zo goed met het korhoen: er waren uitgestrekte heidevelden en hoogvenen die nog niet verdroogd of vermest waren. De landbouw was kleinschalig.
In dit voor een groot deel door de mens bepaalde landschap voelde een ongelooflijk aantal planten en dieren zich thuis. Die kun je cultuurvolgers noemen, van weidevogels tot akker(on)kruiden allemaal vonden ze een plek in het cultuurlandschap. Dat was dan ook van een verbazingwekkende diversiteit, een lapjesdeken die overal in Nederland anders kleurde. Terwijl ons land toen, misschien op wat stukken hoogveen na, al geen ongerepte natuur meer had, waren er als onbedoeld nevenproduct van de landbouw refugia ontstaan, toevluchtsoorden. Planten en dieren die de veeteler of akkerbouwer waren gevolgd konden niet meer terug naar hun oorspronkelijke natuurlijke omgeving. Die was verdwenen. Maar ze overleefden, of floreerden als wat de beroemde ecoloog Victor Westhoff (1916-2001) halfnatuur noemde.
Totdat na de Tweede Wereldoorlog de rationele landbouw over Nederland werd uitgerold. Het argument dat ons land in zijn eigen voedsel moet kunnen voorzien was met de honger van de voorbije jaren nog in het achterhoofd, niet zomaar tegen te spreken. Er moest geproduceerd worden, dus door middel van ruilverkaveling kom je tot grote percelen die veel eenvoudiger machinaal te bewerken zijn. Je richt je op monocultures, verlaagt de grondwaterstand, bemest en zo meer. Ondertussen gaat het al lang niet meer om eten voor de burger, maar om (internationale) handelsbelangen. Voor de natuur veranderde de lapjesdeken in een dodenakker. De natuurbeschermer die alle soorten ‘binnenboord’ wilde houden, kon niet anders dan de landbouwmethodes van voor de rationalisatie te mimieken. Dus hij ging hooien, plaggen, extensief beweiden en branden. Het kwam hem op verwijten te staan: je tuiniert, je houdt vast aan de schoolplatenromantiek van Cornelis Jetses. Je maakt Ot en Sien-natuur. Het allerergste, en je hoort dat nog steeds: in het buitenland zijn nog honderdduizenden hectares van wat in Nederland zo zeldzaam geworden is. Wat betekent dat? Planten en dieren mogen hier gewoon uitsterven? Mensen in ons land moeten het stellen met mais en raaigras?
Nu had men in de natuurbescherming ook wel door dat men met een soort retro-design bezig was. En steeds vaker wordt nu gekeken of het mogelijk is om op grote schaal voorwaarden te scheppen voor de terugkeer van soorten naar gebieden die (weer) min of meer natuurlijk zijn. Hierbij weten we heus wel dat je geen oerbos kunt maken.
Zwartblauwe rapunzel (foto Ton Hermans)In het recente nummer van De Levende Natuur, geheel gewijd aan vijftig jaar Gedachtenplan Drentsche Aa, las ik een prachtig, maar verontrustend artikel over een van mijn favoriete planten, de Zwartblauwe rapunzel. Die was in de jaren zeventig talrijk langs bijvoorbeeld het Taarlosche Diep. Nu is hij sterk in aantal achteruitgegaan. Terwijl de natuurbeschermer het toch zo goed deed in de Drentsche Aa, met maatregelen om de hooilanden te vernatten, wat gunstig is voor tal van soorten. Maar dus net niet voor de rapunzel. Uit zichzelf migreert hij nog niet naar de wat drogere delen -wat de onderzoekers uiteraard wel gehoopt hadden. Op andere plekken lijdt de rapunzel juist onder de droogte, ontstaan door het kappen van een laan. (Een ingreep bedoeld om het landschap zijn karakteristieke openheid terug te geven). Het blijft dus voortdurend uitkijken met wat beheermaatregelen teweegbrengen. En ik besef, als je eenmaal begonnen bent met echt ingrijpen in de natuur, dan krijg je het nooit meer zoals het was. Maar het heeft geen pas om de rapunzel dan een diva te noemen die maar een ander podium moet zoeken. Nee, dat moeten wij voor haar vinden. Dat is natuurbeheer.

Met dank aan Hans Vink, bibliothecaris van Staatsbosbeheer, die het citaat uit het jaarverslag vond.
De foto van de Zwartblauwe rapunzel is van Ton Hermans.

reageren

geef een reactie

i

Mis geen enkel bericht van dit boswachtersblog