www.boswachtersblog.nl/ BuitenPlaatsen

‘Hoe wij de wilde bedachten’ -maar wie is wij?

21 oktober 2016 Kunsthistoricus Marcel van Ool in BuitenPlaatsen

Stel je voor dat in Drenthe, de provincie met procentueel de grootste oppervlakte aan natuurgebieden van Staatsbosbeheer, de inwoners rechtstreeks onder het ministerie van LNV zouden vallen. Omdat die mensen met hun primitieve gewoontes eerder ‘natuur’ zijn dan ‘maatschappij’. Iets soortgelijks was tot een paar jaar geleden het geval met de Aboriginals in Australië. Of zie je het voor je dat wij van de Randstad een authentiek esdorpje nabouwen op het Museumplein waar we dan naar die grappige boeren kunnen gaan kijken? Die uiteraard wel in kostuum moeten optreden, of soms, heel opwindend, half bloot -zoals ze ook op het land werken. Onbestaanbaar. Maar in Luik zag ik de tentoonstelling Zoos Humains.
Die gaat over het exposeren van alle mensen die Europeanen exotisch vonden. Dat begon ooit elitair aan hoven, werd een onderdeel van rondtrekkende circussen en kermissen om in de negentiende eeuw standaard gebruik op de massaal bezochte Wereldtentoonstellingen te worden. De gewoonte bleef in België tot 1958 bestaan, in Zwitserland zelfs tot in de jaren zestig. In Luik hangt tussen vele andere ook de foto van Surinaamse Marrons (benaming voor nazaten van gevluchte slaven) die op de Wereldtentoonstelling van 1883, in Amsterdam, getoond werden. Is het feit vermelden dat dit gebeurde voldoende? Of hoort de genoemde foto ook als afbeelding op dit blog thuis? Van de ene kant denk ik ‘het verleden móet gekend worden’ (waar de tentoonstelling een uitstekende bijdrage aan levert). Van de andere kant, en je kunt ‘recontextualiseren’ wat je wil, als ik de foto plaats, exposeer ik die mensen wéér. Ik besluit het niet te doen.
In de periode van 1490 tot 1960 zijn zo’n 1,4 miljard mensen gaan kijken naar tussen de 30 en 35 duizend ‘wilden’. Dat laatste klopt niet helemaal: er waren bijvoorbeeld ook Japanners die te kijk werden gezet. Die hadden duidelijk meer beschaving dan de Afrikanen, ze waren eerder curieus dan wild. Wel is het zo dat ‘natuurvolkeren’ van over de hele wereld de grootste attracties vormden. Dat ik als Staatsbosbeheerder naar deze tentoonstelling ging, heeft te maken met het feit dat de westerse geschiedenis van het denken over wilde natuur heel lang parallel liep met de blik op de ‘wilde’ mens. Je kunt in de Bijbelse opdracht de aarde te onderwerpen een aansporing tot het beschaven van de wildernis lezen. Dat God de mens ook de zorg voor de schepping toevertrouwde wordt dan al snel vergeten. De natuur is er voor ons. Koloniale uitbuiting werd zo vaak recht gepraat. (In de Verenigde Staten had men het begrip Manifest Destiny: het was voorbestemd dat de Europeanen het land in cultuur zouden brengen). Maar er leefden natuurlijk ook mensen in de gebieden die zeker in de negentiende eeuw aan Europese onderhandelingstafels als een taart werden verdeeld. In Luik wordt duidelijk hoe de wetenschap toen bezig was met de ongelijkheid van de rassen. Die ‘wilden’ kon je misschien wel wat beschaving bijbrengen, maar van gelijkwaardigheid was geen sprake. Sterker nog: aan de Afrikaan kun je bijvoorbeeld zien dat hij dichter bij de dieren staat dan de Europeaan – en je kunt hem ook opmeten om het wetenschappelijk aan te tonen. In boeken over de evolutie van soorten krijgt de Afrikaan een andere afstamming dan de Europeaan. In een eerdere post noemde ik al eens de Zwitser Johann Kaspar Lavater (1741-1801). Deze filosoof beoefende de fysionomie of gelaatkunde. Zijn achttiende-eeuwse ‘ontdekkingen’ werden in de negentiende eeuw heel serieus genomen. Je leest bij hem zaken als “een neus van deeze breedte zou allen als het gewrocht van een moeilyk te beschaaven karakter moeten toestraalen.”
Daarnaast werd in Europese salons het idee van ‘de nobele wilde’ uitgewerkt. Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) meende dat een soort natuurtoestand, ergens tussen het wilde dier en de achttiende-eeuwse burgerman in, het beste stadium is van menselijke ontwikkeling. Dit idee is een heel eigen leven gaan leiden. En het mondde uit in een verkapt racisme: Winnetou of de tentoongestelde Nubische krijgers, ja daar ontwaarde men iets nobels in. Bij de Pygmeeën is dat weer minder. En ik merk dat ik er zelf ook niet vrij van ben. Ik denk altijd dat het zo weinig mogelijk aantasten van de natuur een teken is van een hoge beschavingsgraad. Dan zie ik, terwijl ik als kunsthistoricus heel erg van de Europese cultuur houd, ook de corrumperende kanten ervan. Maar goed, moet ik dan pleiten voor het ‘musealiseren’ van grote gebieden wilde natuur inclusief de bewoners? Dat we zeggen ‘niemand meer het Congobekken in of uit’. En wie is ‘we’?
Als iets duidelijk werd in Luik is het wel hoe moeilijk het alleen al praten is over wat de historische feiten nu betekenen. Bij het laatste bord op de tentoonstelling lees ik “dat het verschijnsel ‘menselijke dierentuinen’ onze kijk heeft gevormd”. Sta je daar als scholiere, geboren uit Congolese ouders. Wat nou ‘ónze kijk’.

 

reageren

geef een reactie

i

Mis geen enkel bericht van dit boswachtersblog