www.boswachtersblog.nl/ Een boom is meer

Bomen van Betekenis #11 De rijkdom van de Emmerdennen

14 maart 2024 Kunsthistoricus Marcel van Ool in Een boom is meer

In de negentiende eeuw was het overgrote deel van de Nederlandse zandgronden begroeid met heide. Er graasden schapen waarvan de mest in stallen werd opgevangen. Die werd, vermengd met plaggen, gebruikt om akkers vruchtbaar te houden. Werd de heide te intensief begraasd of geplagd dan verdween deze geheel en kreeg de wind vat op het zand. Dat ging stuiven en bedreigde zelfs dorpen en akkers. Om zandverstuivingen tegen te gaan werd in de tweede helft van de negentiende eeuw op tal van plekken geëxperimenteerd met beplanting.
Zeker toen door de komst van de kunstmest, zo rond 1900, de heide overbodig werd in het landbouwsysteem, kwam er nog een reden bij om de zandgronden te bebossen: dan brachten ze in de toekomst geld op. Dit is ook het achtergrondverhaal van de Emmerdennen. Maar de uitgangssituatie bleek nogal afwijkend, met verstrekkende gevolgen voor het bos.

Geschiedenis aan de muur
Bosadviseur Ronald Sinke (meer dan veertig jaar in dienst) ontvangt zijn opvolger Jaap Meeuwissen en mij in de werkschuur. Hier bekijken we oude kaarten en foto’s zodat we dat niet in de motregen hoeven te doen. Maar zoals meestal op dit soort plekken ben ik eerst even afgeleid: bijna altijd zijn er oude werktuigen uit de bosbouw en terreinvondsten om te bewonderen. Ronald laat de Folsche prunustrekker zien. Die is ontwikkeld door boswachter Gerrit (Ted voor bekenden) Folsche die in 2019 op 96-jarige leeftijd overleed. De trekker (in feite een metalen drietand aan een buis met twee stevige handvatten) werd gebruikt bij het verwijderen van jonge Amerikaanse vogelkers. En hoog aan de muur hangt een ‘meter’. Die is precies 100 centimeter en heeft aan beide uiteinden haken. Helaas: gebruik onbekend.

Bijzondere menging
Tijd voor het bijzondere verhaal van de Emmerdennen. Ronald: ‘Al in de tweede helft van de negentiende eeuw werden er bomen geplant in de Emmerdennen. Maar in de Eerste Wereldoorlog verdween daar weer een flink deel van. Nederland was weliswaar neutraal maar kende toch schaarste, vandaar. Al staan er uit die eerste aanplantingen nog steeds overlevers; onder meer eiken, grove dennen en esdoorns. In 1918 kwam het gebied in handen van Staatsbosbeheer. Dat had sinds zijn oprichting in 1899 veel ervaring opgedaan met het beplanten van ‘waardeloze’ zandgronden. Het was toen een van zijn hoofddoelstellingen.’
Het bijzondere van de Emmerdennen schuilt in de ondergrond, benadrukt Ronald: ‘Onder het zand bevindt zich een laag rode keileem die het direct en diep wegzakken van regenwater voorkomt. De bodem is dus vochtiger en je kunt daardoor meer soorten planten dan bijvoorbeeld louter grove den die heel diep wortelt en zo zijn weg vindt naar water in de bodem. En dat is precies wat er gebeurde. Waarbij zeker opgemerkt moet worden dat houtvester Johan Blokhuis (1894-1978) in de jaren twintig en dertig een bijzonder goed oog had voor de soortenrijke aanplanting en het beheer dat daarbij hoort.’

Zorgvuldig beheer
Overal waar Staatsbosbeheer een boswachterij inrichtte, werd gekeken of voorbewerking van de grond noodzakelijk was om beplanting aan te laten slaan. Wat er wel of juist niet moest gebeuren verschilde per plek. Ronald: ‘In de Emmerdennen werd aanvankelijk gewerkt met diepploegen waardoor de heide onder de grond verdwijnt. Die aanpak faalde. Men ontdekte dat de beste methode eruit bestond oude heideplaggen met grond te verkruimelen en dat mengsel twee jaar te laten liggen. Daarna werd pas ingeplant.’ En zoals gezegd, dat gebeurde met veel soorten: onder meer lariks, fijnspar, douglas, grove den, zilverspar, thuja, eik, beuk, haagbeuk, linde.’
Elke houtvester drukte onvermijdelijk zijn stempel op de boswachterijen waar hij de scepter zwaaide. Ronald: ‘Blokhuis liep tijdens zijn studie stage in Zwitserland. Dat verklaart wellicht zijn voorliefde voor de zilverspar. Maar veel belangrijker nog is dat hij er kennis maakte met plenterbossen. Die worden ook wel uitkapbossen genoemd en die term geeft goed aan wat ermee bedoeld wordt: in plaats van bosbouw te bedrijven zoals een boer een akker inzaait en oogst (alles van gelijke leeftijd en hoogte in één keer van het land), ga je veel gerichter te werk. Door met zorg te dunnen kun je bijvoorbeeld soorten die anders weg zouden kwijnen in de schaduw bevoordelen. Voorwaarde is dus wel dat je over grote kennis beschikt van hoe een boom zich gedraagt, zowel vrij uitgroeiend als in interactie met soortgenoten en andere soorten. Dat is feitelijk nog steeds hoe we de Emmerdennen beheren. We sturen op menging én gevarieerde leeftijdsopbouw’

Kennis uit de praktijk
Bosbeheer is een voortdurend leerproces. Steeds weer blijkt in de praktijk dat vastgeroeste ideeën niet kloppen, of dat het toch net anders zit. Zo hoorde je vroeger wel dat de douglas een dominante soort is ‘die de hele Veluwe zou overnemen’. ‘Maar hier kun je zien dat ’t een watje is’, zegt Ronald. ‘Wat berk of lariks die over zijn top veegt en hij stopt zijn lengtegroei. Je moet douglas dus vrijzetten anders doet-ie ’t niet.’ En wat er gebeurt wanneer douglas al tachtig of negentig jaar ‘naar zijn aard’ kan uitgroeien kun je ook zien in de Emmerdennen. Een machtig exemplaar, zo’n veertig meter hoog, krijg ik niet eens goed op de foto.

Niet alleen voor het gewin
In de Emmerdennen vindt ook houtoogst plaats. En Ronald en Jaap beheersen de klassieke bosbouwtaal. Dan gaat het over ‘bomen die aan de maat zijn’ (dik genoeg om geoogst te worden), ‘diameterspreiding’ (die term geeft de verschillen in dikte aan; het streven is hier om die spreiding zo groot mogelijk te krijgen), opzagen van toekomstbomen (het weghalen van zijtakken zodat de boom die mooi recht groeit ook noestvrij hout zal opleveren na de oogst), en nog veel meer. Blessen, dat wil zeggen bomen met een stip markeren die moeten blijven staan of die juist gekapt moeten worden is een hele kunst hier. ‘Het gaan dan om het wegen van waarden. Een mooie, oude zilverspar oogsten doe je niet alleen voor het geld dat hij opbrengt. De plek die vrijkomt is ook noodzakelijk voor de verjonging van het bos. Dat kun je overal met eigen ogen zien. Naast de afgezaagde stam staan de frisse boompjes van de volgende generatie. Naast productie- en ecologische waarde is er ook zoiets als belevingswaarde. Mensen uit de omgeving kunnen een boom gewoon mooi vinden en eraan gehecht zijn. Daar houd je dan rekening mee.’ En heel soms is een boom gewoon zo monumentaal zichzelf, daar zet geen bosbeheerder de zaag in. En Ronald laat een eik zien, daar word je stil van.

Gezond bos
Dat gemengde leeftijdsopbouw en soortenrijkdom werken blijkt uit het feit dat het bos gezond is. En eigenlijk weten we dat al sinds de jaren zeventig. Zo ging bij de storm van 1972 op heel wat plekken in Drenthe honderd procent van het bos tegen de vlakte. Daar had in de jaren vijftig en zestig ontmenging van soorten plaatsgevonden (dus er bleef slechts één soort staan). Het was de tijd van ‘de rationele bosbouw’ die de opbrengsten moest opkrikken. Maar die aanpak bleek dus contraproductief. De Emmerdennen ontsnapte er gelukkig aan en leed ook veel minder schade tijdens de storm. En nu is het, ook in de miezer en ook als je niet alle namen kent, een van de meest bijzondere bossen van ons land. Waar je zomaar vergeet dat het voor driekwart is ingesloten door de bebouwing van Emmen.

reageren

geef een reactie

i

Mis geen enkel bericht van dit boswachtersblog