www.boswachtersblog.nl/ Noord-Brabant

De Valkerij op de Groote Heide

9 maart 2018 Boswachter Erik Schram in Noord-Brabant

Rond 1600 waren Valkenswaard, Leende en Leenderstrijp de woonplaatsen van vele bekende valkeniers. De edelen gebruikten valken destijds voor de jacht, vooral met behulp van de slechtvalk. Deze vorm van jacht werd als sport beoefend. Valkeniers richtten de jachtvogels niet alleen af, maar leverden en verzorgden de valken aan prinsenhoven door heel Europa.

Valkenvangplaats

Dat er op de heidevelden van Valkenswaard en Leende zo’n merkwaardige bedrijfstak kon ontstaan had te maken met de trekroute van de valken en het vrije jachtrecht: de inwoners hadden het recht om ‘kleine’ jacht uit te oefenen – het grotere wild was voor de heer. Op de Groote Heide werden minstens vanaf de 16e eeuw valken gevangen. Valkenswaard (dat vroeger Weerd, of naar de varkensmarkt ook wel Verckensweerd heette) heeft de naam gekregen als valkenvangerscentrum. De valkenvangst gebeurde alleen in de herfst, omdat dan de trektijd van de valk is. In de winter werden de gevangen valken dan afgericht om op reigers, patrijzen, kraaien en eksters te jagen. De valkenvangstplaats heette legge en bestond uit een ingegraven plaggenhut, twee heuveltjes en drie palen. Voor de dakconstructie van de hut werd een karrenwiel gebruikt en het geheel werd bedekt met heideplaggen. De hut werd door de valkeniers de tobhut genoemd. De laatste valkenvangst op de Goote Heide vond plaats in 1928.

Het vangen van de valk

Valken vliegen ongeveer 50 tot 300 meter hoog als ze op zoek zijn naar een prooi. Valken jagen uitsluitend op vliegend wild zoals fazanten, patrijzen en duiven, omdat de valk zijn prooi vliegend moet kunnen pakken. Op een afstand van 5 tot 10 meter van de tobhut werden enkele heuveltjes gebouwd. Daarop werden klapeksters gezet die vastzaten met kleine riempjes. De klapeksters voelden zich bedreigd als er een valk overvloog en ging vreselijk tekeer. Op deze manier wist de valkenier dat er een valk in de buurt was. Als de klapekster een valk opmerkt, dan trekt de vanger aan de houten valk. Deze houten valk was genaamd ‘de dove’ en stond op de paal ‘de tobroede’. De wilde valk ziet op grote afstand de beweging en komt er op af. De vanger trekt nu aan een touw met een levende valk ‘de loze valk’, waarbij ook een bos met veren ligt. Nu lijkt het net alsof er een andere valk een prooi gevangen heeft. De vanger trekt aan een touw met een levende duif ‘de roerduif’ en deze probeert weg te vliegen. De valk komt hier meteen op af, maar de vanger laat de duif meteen weer naar de grond zakken, waardoor de valk weer opnieuw moet opstijgen. De valk vliegt nu rond de vangstplaats op zoek naar zijn prooi. Op dat moment laat de vanger een levende duif los uit het duivenhokje aan een touw, waarop de valk deze meteen grijpt. Als de valk de duif heeft gegrepen trekt de vanger het touw, waar de duif aan vastzit langzaam naar het net. De valk laat zijn prooi niet meer los en blijft dus op de duif zitten tijdens het verslepen. Als de duif en de valk vlakbij het net zijn wordt het boognet erover getrokken met een ander touw. De valk is nu gevangen en wordt langzaam getraind om later ingezet te worden bij de jacht op vliegend wild.

reageren

geef een reactie

i

Mis geen enkel bericht van dit boswachtersblog